Hooglied/Hoofdstuk 7

Uit Christipedia
Hooglied > Hoofdstuk 7
Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal.
Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb.

Hooglied:


Hoofdstuk 7 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.

Hoog. 1:7 Haar voetstappen en heupen

Hoo 7:1  Hoe schoon zijn uw gangen in de schoenen, gij prinsendochter! de omdraaiingen uwer heupen zijn als een kostelijke ketens, zijnde het werk van de handen eens kunstenaars. (SV)

In dit en de volgende verzen roemt de bruidegom de schoonheid en bevalligheid van de bruid. Ditmaal vangt hij zijn beschrijving van haar schone gestalte aan met de voeten om met het hoofd te eindigen: schreden, heupen, navel en buik, hals, ogen, neus, hoofd, haarband. Eerder (4:1v) had hij de de omgekeerde weg ingeslagen: van het hoofd tot de borsten.

Gangen. Of "schreden" (NBG51, HSV, NaB), "passen" (Lei, Canis), "voeten" (WV95, NBV2004). In het vorige vers was zij opgeroepen om terug te keren. In het huidige vers ziet de bruidegom haar gaan, misschien haar terug komen.

Schoenen. Of "sandalen" (NBG51, WV95, HSV), "schoeisel" (Lu).

Prinsendochter. Of "edelmansdochter". Naardense Bijbelvertaling: "dochter van een edelman". "vorstendochter" (Lei, Lu, NBG51, Canis, HSV), "koningskind" (NBV2004), "prinses" (WV95). In het Hebreeuws zijn er twee woorden. Het eerste, בידנ, nadiyb, komt 28x in de Bijbel voor en wordt meestal door "prins" (SV, 15x) of "edele" (16x, NBG51) vertaald. Het tweede woord is תב, bath, dat veel voorkomt en meestal door "dochter" wordt overgezet.

We hebben hier hetzelfde woord als in hoofdst. 6:12. Daar werd gesproken van het edele (prinselijke, of vrijwillige) volk.

Hoo 6:12  Eer ik het wist, zette mij mijn ziel op de wagens van mijn vrijwillig volk. (SV)

Hoewel de bruid van onaanzienlijke geboorte, van maatschappelijk nederige komaf is, wordt zij hier gezien als de dochter van een edele.

Omdraaiingen. Of "wendingen", "welvingen" (Lei, NBG51), "rondingen" (HSV), "ronding" (WV95). Canis: "wiegende heupen". Lu: "lendenen". NaB: "heupen ronden zich". NBV2004: "heupen draaien ... rond".

Het Hebreeuwse woord is קומח, chammoewq, en komt alleen hier voor in de Bijbel. Gezien (1) haar gaande beweging en (2) de vergelijking met een halsketting, mogen we hier denken aan de beweging (wendingen, wiegen) èn de vorm (ronding) van de heupen.

Kostelijke ketens. Andere vertalingen: "halsketting" (NaB), "halssieraden" (HSV), "halsketenen" (Lei), "sieraden" (NBG51), "snoeren" (Canis), "twee snoeren" (Lu), "halssnoer" (WV95), "sierlijk" (NBV2004) De ketens hier bedoeld, zijn de hals- of borstsieraden bij vrouwen in gebruik.

In het oorspronkelijke is het één woord. Het gaat om het Hebreeuwse woord ילח, chaliy, dat 2x in de Bijbel voorkomt, hier en in Spr. 25:12.

Spr 25:12  Een wijs bestraffer bij een horend oor, is een gouden oorsiersel, en een halssieraad van het fijnste goud. (SV)

De welvingen van haar heupen zijn als welgemaakte halskettingen, het werk van een bekwame kunstenaar.

Hoogl. 2:7 Haar navel en buik

Hoo 7:2  Uw navel is als een rond bekken, waarin geen mengwijn ontbreekt; uw buik is als een hoop tarwe, rondom bezet met lelies. (CP[1])

Bekken. Of "beker" (SV), "schaal" (HSV). "Bekken" heeft de NBG51-vertaling

Mengwijn. Het Hebreeuwse woord is מזג, mezeg. Het komt in de Bijbel alleen in dit vers voor. Het komt van een niet voorkomende werkwoordstam in de betekenis van "mengen" (water met wijn)[2]. Het gaat dus om water met wijn gemengd of wijn met water gemengd. De navel is hier een onderdeel van haar lichaam waaraan de bruidegom zich verlustigt.

Vergelijk:

Joh 7:38  Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. (SV)

Uw buik is als een hoop tarwe, rondom bezet met lelies. Uw buik is zo mooi geelachtig wit en gewelfd als een hoop tarwe, die men rondom bezet, omzet heeft met lelies.

Daar het bij de ouden gebruikelijk was het gezaaide terstond op het veld te dorsen op vloeren, die daar gesteld werden, zo ligt het voor de hand om aan te nemen dat het de gewoonte was de tarwehopen feestelijk te bekransen, of met allerlei bloemen te versieren[3].

Hoogl. 7:3 Haar borsten

Hoo 7:3  Uw twee borsten zijn als twee welpen, tweelingen van een ree. (SV)
Reekalf van enkele dagen oud.

Vergelijk:

Hoo 4:5  Uw twee borsten zijn gelijk twee welpen, tweelingen van een ree, die onder de leliën weiden. (SV)

Zie het commentaar daar.

Hoogl. 7:4 Haar hals en neus

Hoo 7:4  Uw hals is als een elpenbenen toren, uw ogen zijn als de vijvers te Hesbon, bij de poort van Bath-rabbim; uw neus is als de toren van Libanon, die tegen Damaskus ziet. (SV)

Elpenbenen hals. "Elpenbenen" is een oud synoniem van "ivoren". Haar hals is zo schitterend blank, zo verheven en slank[3].

De troon van Salomo was van elpenbeen, ivoor.

1Kon 10:18  Ook maakte de koning een grote ivoren troon en overtrok die met zuiver goud. (HSV)

In 4:4 werd haar hals vergelijken met de toren van David.

Hoo 4:4  Uw hals is als Davids toren, die gebouwd is tot ophanging van wapentuig, waar duizend rondassen aan hangen, altemaal zijnde schilden der helden. (SV)

Uw ogen zijn als de vijvers te Hesbon. Uw ogen zijn als de heldere en lieflijk gelegen vijvers met hun glanzende waterspiegel, welke te Hesbon zijn en wel bij de poort van Bath-rabbim (= Dochter van menigten). Hesbon lag in het Overjordaanse, ten oosten van Jericho en Jeruzalem. Blijkbaar waren daar bij de genoemde poort twee vijvers, wat bij stadspoorten vaak het geval was[4].

Eerder had de bruidegom van haar ogen gezegd:

Hoo 6:5  Wend uw ogen van Mij af, want zij doen Mij geweld aan; uw haar is als een kudde geiten, die het gras van Gilead afscheren. (SV)

Over helder zien in zedelijke en geestelijke zin heeft de Heer Jezus gezegd:

Lu 6:41  En wat ziet u de splinter in het oog van uw broeder, maar de balk in uw eigen oog merkt u niet? Lu 6:42  Of hoe kunt u tot uw broeder zeggen: Broeder, laat mij de splinter in uw oog wegdoen, terwijl uzelf de balk in uw oog niet ziet? Huichelaar, doe eerst de balk uit uw oog weg, en dan zult u helder zien om de splinter in het oog van uw broeder weg te doen. (Telos)

Lu 11:34  De lamp van uw lichaam is uw oog; wanneer uw oog eenvoudig is, is ook uw hele lichaam verlicht; als het echter boos is, is ook uw lichaam duister. (Telos)

Uw neus is als de toren van Libanon, die tegen Damaskus ziet. Uw neus is zo mooi en welgevormd als de wachttoren (uitkijktoren) op het Libanongebergte, die uitziet op Damascus. De toren diende tot wachttoren om de vijand en wel spoedig te ontdekken.

Den bergh Carmeli in Syrie, door Jacob Peeters Jacob, 1690. Rechts de berg Karmel gezien vanaf de zee.

Geestelijk toegepast valt te denken aan de geestelijke schranderheid alles goed en geestelijk te onderscheiden.

Hoogl. 7:5 Haar hoofd en haarlokken

Hoo 7:5  Uw hoofd op u is als Karmel, en de haarlokken van uw hoofd als purper; de koning is [als] gebonden in de lokken. (CP[1])

Uw hoofd op u als Karmel. Karmel is een berg in het noordwesten van Israël. Majestueus en opvallend rijst hij op uit het vlakke landschap tussen de zee en de vlakte van Jizreël[5]. Uw hoofd op u zo mooi en majestueus, uw gehele gestalte beheersend als de gehele omliggende landstreek aan zijn voet beheersende berg Karmel, die circa 500 meter hoog is.

De Byantijnse keizerin Theodora, de vrouw van de Byzantijnse keizer Justinianus, gekleed in Tyrisch purper (6e eeuw).

De haarlokken van uw hoofd als purper. Uw van het hoofd golvende haarlokken zijn van zo donkere glans als Tyrisch purper. Zoals de berg Karmel met bossen beplant was, en daardoor een mooi gezicht gaf, zo ook komt de schrijver van het hoofd, op de haarlokken, die het hoofd bedekken, om daarmee aan te duiden de schoonheid van de bruid in zijn ogen. Het haar dient niet alleen tot bedekking maar ook tot versiering van het hoofd.

Eerder had de bruidegom van haar haardos gezegd:

Hoo 6:5  Wend uw ogen van Mij af, want zij doen Mij geweld aan; uw haar is als een kudde geiten, die het gras van Gilead afscheren. (SV)

De koning is [als] gebonden in de lokken. Hij is geboeid, gebonden door deze lokken; als het ware gevangen door de donkerpurperkleurige glanzende haarlokken van de bruid.

Het Hebr. woord duidt aan een gebonden zijn door de banden der liefde. Hier wordt het dus duidelijk uitgesproken, dat de koning met onverbreekbare banden aan zijn bruid is gebonden, dat niets ter wereld dien band kan verbreken.

Een mogelijk andere vertaling van het tweede gedeelte van ons vers (7:5b) is: "en de haarlokken van uw hoofd als koningspurper tussen het weefgetouw"[6]. "Koningspurper" duidt dan het weefdraad aan.

Hoogl. 7:6 O liefde

Hoo 7:6  Hoe schoon zijt gij, en hoe liefelijk zijt gij, o liefde, in wellusten! (SV)

Hoe schoon zijt gij. Meermalen heeft hij al gezegd dat zij schoon is, zie Hooglied/Onderwerpen#Bruid.

O liefde. De bruidegom noemt haar 'liefde'. Zij bewijst hem liefde, zij is hem een bron van liefde.

In wellusten. In heerlijke genoegens.

Zedelijk-geestelijk toegepast:

"Schoon door het versiersel der deugd, lieflijk door de zalige ervaring der genade, door de vergeving der zonden, door gene bitterheid der zonde gestoord! Van God heeft zij haren naam ontvangen. Want God is liefde." (Ambrosius)[7].

Palm met trossen in Israël

Hoogl. 7:7 Gelijk een boom

Hoo 7:7  Deze uw lengte is als een palmboom, en uw borsten als trossen. (CP[1])

Hij vergelijkt haar schone gestalte met een slanke hoge palmboom.

Uw lengte. Of hoogte, als van een boom. Het Hebreeuwse woord komt 45x voor in het Oude Testament en wordt in de Statenvertaling 32x vertaald door 'hoogte' en 6x door 'stam'.

Als trossen. Haar volle ronde borsten zijn als de trossen van een dadelpalm. In het volgende vers vergelijkt hij haar borsten met de trossen van een wijnstok, druiventrossen.

Hoogl. 7:8

Hoo 7:8  Ik zei: ik zal in de palmboom klimmen, ik zal zijn takken grijpen; mogen dan uw borsten zijn als trossen van de wijnstok, en de reuk van uw neus als appels. (CP)[1]

De bruidegom drukt zijn verlangen naar innige gemeenschap uit.

Klimmen ... grijpen. Aangezien de takken en trossen van de palmboom hoog in de boom zitten, moet deze mooie boom beklommen worden.

Mogen dan uw borsten zijn als trossen van de wijnstok. Hij drukt een wens uit, geen feitelijke constatering. In vers 7 vergelijkt hij haar borsten met de trossen van de (dadel)palm. In dit vers wenst hij dat haar borsten als druiventrossen zijn, vruchten die zijn smachtende ziel laven.

De Heer Jezus vergelijkt zichzelf met de wijnstok en de gelovigen met ranken van een wijnstok. Wij zijn 'samengegroeid' met Hem,

Ro 6:5  Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn met hetgeen gelijk is aan zijn opstanding; (NBG51)

Het doel van de rank, de gelovige is vrucht te dragen voor Hem. Daar geniet God de Vader van!

Joh 15:1 Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman. Joh 15:2  Elke rank in Mij die geen vrucht draagt, neemt Hij weg; en elke rank die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht draagt. (...) Joh 15:4  Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf als zij niet in de wijnstok blijft, zo ook u niet, als u niet in Mij blijft. Joh 15:5  Ik ben de wijnstok, u de ranken; wie in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u helemaal niets doen. Joh 15:6  Als iemand niet in Mij blijft, wordt hij buitengeworpen als de rank en verdort; en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur en zij verbranden. Joh 15:7  Als u in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, bidt alles wat u wilt en het zal u gebeuren. Joh 15:8  Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat u veel vrucht draagt, en u zult mijn discipelen zijn. (SV)

De reuk van uw neus als appels. Moge de reuk van uw neus of uw adem mij zijn als geurige, welriekende appels. De appels in Israël zijn van zeer voortreffelijke soort, zoals over ‘t algemeen in zuidelijke streken, hun geur is lieflijk[8].

Eerder had de bruid haar vriend met een appelboom vergeleken:

Hoo 2:3 Als een appelboom onder de bomen des wouds, zo is mijn Liefste onder de zonen; ik heb groten lust in Zijn schaduw, en zit er onder, en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet. (SV)

Dit vers geestelijk toegepast: De Heer Jezus Christus verlangt naar de geestelijke gemeenschapsoefening met Gemeente. Hij heeft haar gekocht met de prijs van zijn bloed, niet alleen om haar te bevrijden van schuld en straf maar ook om Zich altijd met haar te verenigen en de vruchten te genieten, welke Hij zelf bij haar gewrocht, door Zijn Geest en genade.

Hoogl. 7:9 Haar mond

Hoo 7:9  En uw mond als goede wijn, die recht tot mijn Beminde gaat, doende de lippen van de slapenden zacht bewegen. (CP[1])

Uw mond. Het Hebreeuwse woord kan betekenen: mond, gehemelte, verhemelte, smaak.

Als goede wijn. Hij vergelijkt haar mond met de wijn, die verheugt en versterkt. Haar mond of gehemelte zij hem als goede aangenaam opvrolijkende wijn. De mond staat in het nauwste verband met de spraak. Wat zij spreekt, zij Hem aangenaam, verkwikke Hem.

Die recht tot mijn Beminde gaat. Nu valt de bruid haar vriend in de rede en vult hem aan; zij valt hem in de rede, overweldigd door zijn woorden, en waar hij zegt, dat haar mond of gehemelte is als goede wijn, daar herneemt zij en vult hem aan.

Zij wenst dat de wijn van haar mond, waaraan hij zich wenst te laven, direct tot naar zijn lippen vloeit.

Rachel, slapend met hoofd op een kussen. Tekening door Léon Spilliaert (1917)

Voor sommige uitleggers is dit vers en het volgende niet helder geweest, daar men meende of het er voor hield, dat niet de bruid, maar de bruidegom deze woorden sprak. Uit vers 10 blijkt echter duidelijk dat niet de bruidegom maar de bruid dit heeft gesproken.

Doende de lippen van de slapenden zacht bewegen. Sommigen vertalen 'spreken' in plaats van 'zacht bewegen'. De zin van deze woorden kan niet anders zijn dan dat niet alleen in wakende maar ook in slapende toestand de band van de gemeenschap tussen de bruid en haar bruidegom niet verbroken wordt, maar dat die band onverbrekelijk is en in een zoete slaap nog genoten wordt.

Mt 26:45  Toen kwam Hij bij zijn discipelen en zei tot hen: Slaapt nu verder en rust. (Telos)

Hoogl. 7:10

Hoo 7:10  Ik ben van mijn liefste, en zijn genegenheid is tot mij. (CP[1])

Ik ben van mijn Liefste. Dat had zij eerder uitgesproken:

Hoo 2:16  Mijn Liefste is mijn, en ik ben Zijn, Die weidt onder de leliën, (SV)

Hoo 6:3  Ik ben mijns Liefsten, en mijn Liefste is mijn, Die onder de leliën weidt. (SV)

De voorgaande hoge liefdebetuigingen van haar vriend maken haar nu sterk en gerust omtrent hun band en haar verzekerd aandeel. Ja het is alsof zij in dankbare roem en blijdschap uitroept: Ik ben van mijn liefste en zijn genegenheid is tot mij.

Hoogl. 7:12

Hoo 7:12  Laat ons vroeg ons opmaken naar de wijnbergen, laat ons zien, of de wijnstok bloeit, de jonge druifjes zich opendoen, de granaatappelbomen uitbotten; daar zal ik U mijn uitnemende liefde geven. (SV)

Hij was eerder tot de notenhof afgegaan om te zien of de wijnstof bloeit, de granaatbomen uitbotten.

Hoo 6:11  Ik ben tot den notenhof afgegaan om de groene vruchten der vallei te zien; om te zien, of de wijnstok bloeide, de granaatbomen uitbotten. (SV)

Ook de Heer Jezus heeft vrucht gezocht:

Mt 21:19  En toen Hij een vijgeboom langs de weg zag, ging Hij er naar toe en vond niets daaraan dan alleen bladeren. En Hij zei tot hem: Laat van u in eeuwigheid geen vrucht meer komen! En de vijgeboom verdorde onmiddellijk. (Telos)

Echter komt er een tijd dat Israël wel voor hem vrucht draagt.

Hoog. 7:13

Hoo 7:13  De liefdesappelen geven reuk, en aan onze deuren zijn allerlei edele vruchten, nieuwe en oude; o mijn Liefste! die heb ik voor U weggelegd. (CP[1])

Zij heeft vrucht voor hem.

Bron

Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Hooglied. Hieruit is tekst onder wijziging verwerkt.

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6 Vertaling op Christipedia, gebaseerd op de Statenvertaling
  2. Hebreeuws-Nederlands Lexicon; op basis van Strong-coderingen. Onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia. Het is gebaseerd op het Engelstalige Online Bible Hebrew-Englisch Lexicon van Larry Pierce.  
  3. 3,0 3,1 Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Hooglied.
  4. Dr. ir. J. de Graaf e.a. (red.), Tekst voor Tekst; de Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht (Boekencentrum, 1987), commentaar bij Hoogl. 7:4.
  5. Dr. ir. J. de Graaf e.a. (red.), Tekst voor Tekst; de Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht (Boekencentrum, 1987), commentaar bij Hoogl. 7:5
  6. Vergelijk Dr. ir. J. de Graaf e.a. (red.), Tekst voor Tekst; de Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht (Boekencentrum, 1987), commentaar bij Hooglied 7:5.
  7. Aangehaald in: Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Hoogl. 7:6
  8. Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Joël 1:12.