Geschiedenis van Israël/71-1899

Uit Christipedia

Deze geschiedenis van Israël betreft de geschiedenis van het volk Israël van het jaar 71, volgend op de verwoesting van Jeruzalem (70 n.C.) tot aan het jaar 1948, waarin de staat Israël werd gesticht.

In de eerste eeuwen van de christelijke jaartelling waren er reeds Joodse gemeenten in Italië, Spanje en Gallië.

De geschiedenis van het Joodse volk als van een volk dat op geestelijke bodem staat en steunt, zijn Tora en zijn wetenschap, is nu veel duidelijker zichtbaar. Voor de verwoesting van Jeruzalem had Rabbi Jochanan, ben Zakkaj van Vespasianus de onschendbaarheid van Jabue en zijn leerschool verkregen. Van daaruit wordt het geestelijk-godsdienstige leven van de Joden bestuurd, die zich hier langzaam van de slagen herstelden. De godsdienstleraren waren de leiders van het volk.

Van de 1ste tot de 6de eeuw schreven Joodse wijzen in het land van Israël en in Babylon de Talmoed. Zij ontwikkelden een maatschappelijk, wets- en opvoedingssysteem, dat de Joodse gemeenschappen in de wereld hielp te overleven.

In elke maatschappij waar zij leefden speelden de Joden een belangrijke rol. Zij droegen bij aan wetenschap, economie en andere vormen van cultuur. Vaak werden zij echter om hun godsdienst vervolgd of verdreven, bijvoorbeeld uit Spanje in 1492. Soms werden zij gedwongen om hun godsdienst in het geheim te beoefenen. Zij hielden ondanks alles vast aan hun cultuur en overleveringen.

1e eeuw n.C.

Na de verwoesting van Jeruzalem in 70 komen nog meer Joden – vrijwillig of als gevangenen – in Rome.

In 73 vallen de laatste vestingen van de Joden in Judea: Herodeion, Machaerus en Masada. De volgende video vertelt (in het Engels) de verovering van Masada.


The Siege of Masada (73 AD) - Last Stand of the Great Jewish Revolt. Youtube.com: Invicta, 2 okt. 2016. Duur: 16 min. 40 sec.

Hiermede was aan de Joodse staat een eind gemaakt. Doch de aaneensluiting der Joden was nog sterk genoeg, om ook in de volgende periode hen het hoofd te doen opsteken.

2e eeuw n.C.

100 n.C.: Hogescholen te Tiberias. Vaststelling der Massorah.

De godsdienstleraren waren de leiders van het volk; grote strijd hadden zij te voeren in het begin van de tweede eeuw tegen de invloeden van het gnosticisme op de nog geschokte gemoederen.

Er komen Joden naar de lagere Rijnlanden (Keulen). Trier, Tongeren, Doornik, Nijmegen en Utrecht staan in levendige handelsbetrekking met Keulen.

In de oorlog tussen de Parthen en de Romeinen hadden de Joden in de verschillende landen overal de zijde van de Parthen gekozen. In de dagen van de Romeinse keizer Trajanus (98 - 117 n.C.), terwijl hij in beslag genomen werd door een veldtocht in Mesopotamië (115—117 n.C.), kwamen de Joden in Alexandrië (Egypte), Cyrene (Cyreus), op Cyprus en ook in Mesopotamië (Babylonië) in opstand. In 116 stonden ze tegen Trajanus op, die een verlof tot tempelherbouw weer had ingetrokken.

Trajanus zond zijn beste veldheren: Quietus en Turbo. Turbo dempte de opstand in Egypte en Cyprus. Quietus deed hetzelfde in Mesopotamië. Vooral in Cyrene was het verzet bloedig en hevig. Doch ook deze pogingen om een niet meer mogelijke vrijheid te heroveren werden met geweld onderdrukt. Palestina had zich, onder invloed van enige, de gevolgen goed inziende, „geleerden" buiten de strijd gehouden.

130. Keizer Hadrianus (keizer 117-138 n.C.) bezoekt het land Israël. Hij verbiedt de besnijdenis en bevolkt Jeruzalem, dat hij begon te herbouwen, met Romeinse kolonisten, meest oud-soldaten.[1]

132-135. Laatste opstand der Joden in Israël, onder Bar Kochba ('zoon der sterren'),door vele Joden voor de Messias gehouden. De opstand wordt tenslotte bloedig onderdrukt (135).

Toen keizer Hadrianus ten gevolge van het aandringen van Samaritanen, heidenen en christenen, zijn opnieuw gegeven verlof tot tempelherbouw had ingetrokken, Jeruzalem tot een heidense stad maakte, de landvoogd Tinius Rufus regeerde en in Simon Bar Kochba een voortreffelijke volksaanvoerder opstond, brak in 132 in het land van Israël de opstand uit. De laatste Joodse opstand aldaar.

Bar-Kochba was waarschijnlijk een bijnaam van Simeon, die op munten uit deze tijd als „vorst van Israël" voorkomt, en dus als Messias wilde optreden. Naast hem was Eleazar, de priester, leider van de opstand. Niet geheel zeker is het, of de Messiaanse aanspraken van Simeon de eerste aanleiding waren tot de oorlog, dan wel het door keizer Hadrianus uitgevaardigd verbod, de besnijdenis toe te passen, en zijn voornemen, op de plaats van het verwoest Jeruzalem een Romeinse stad, Aelia Capitolina, en een aan Zeus gewijde tempel te stichten. 

De Romeinen werden overal verslagen. Bar Kochba, door de Rabbi Akiba als Messias erkend, werd meester van heel Palestina. Hadrianus zond zijn uitstekende veldheer Julius Severus. Met legioenen-overmacht drong hij heel langzaam de Joden terug in de vesting Bethar (Beth-thèr), hun laatste toevlucht, ten zuidwesten van Jeruzalem. De vesting hield het beleg een vol jaar, doch viel eindelijk door verraad van een Samaritaan (135 n.C.). Ook deze strijd eindigde met een volslagen onderwerping van de Joden.

50 vestingen, 985 aanzienlijke dorpen werden in dezen oorlog verwoest; 580.000 Joden vielen door het zwaard; talloos velen kwamen door honger, ziekte of in de vlammen om, en talloze Joden werden als slaven verkocht: Judea werd een woestenij.[1]

Godsdienstige plichtsvervulling werd verboden en met de dood gestraft. De Joden werd de besnijdenis en de openlijke uitoefening van hun eredienst verboden; op de puinhopen van Jeruzalem verrees een Romeinse stad, Aelia Capitolina, waar geen Jood de voet mocht zetten, waarin onderscheiden tempels ter ere van heidense godheden werden gesticht.

135-395. Het land van Israël is onder Romeinse heerschappij.

135. De Romeinen hernoemen Israël tot 'Palestina'. Het verblijf te Jeruzalem wordt de Joden verboden.

136. Keizer Hadrianus laat de herbouw van Jeruzalem voortzetten. Hij noemt de stad Aelia Capitolina en laat ook zijn eigen beeld plaatsen in de tempel van Jupiter Capitolinus, die hij stichtte op de plaats waar de Joodse tempel gestaan had.[1]

Misjna. Langzamerhand kon het volk zich herstellen en zich weer met zijn godsdienst en zijn wetenschap bezighouden. De grote leraar Rabbi Jehoeda (leefde 135 - 217), „de Vorst", verzamelde, in korte artikelen vervat, de tradities van de leraren (van de Tannaïem) tot op zijn tijd, rangschikte ze systematisch in zijn nog niet opgeschreven, maar in het geheugen bewaarde „Misjna" (lett. „lering", „geleerde sententie"); tegen het einde van de tweede eeuw was hij gereed. De Misjna werd de grondslag voor de studie in de leerscholen èn in Palestina èn in Babylonië.

Ca. 200 - 500 n.C.

De geschiedenis van het Jodendom sedert ca. 200 n.C. loopt gedeeltelijk parallel met de historie van de volkeren, onder welke de Joden woonden. Slechts een enkel moment kan hier worden aangestipt.

In het heidense Romeinse rijk werden de Joden geduld en genoten er zelfs vele voorrechten. Na de overwinning van het Christendom werd hun vrijheid door edikten en door besluiten van concilie's beperkt. In het Byzantijnse Rijk werden zij van alle ambten uitgesloten en werden zij gedwongen naar Rusland te verhuizen.

Na Rabbi Jehoeda (leefde 135-217), „de Vorst", verdwijnt langzamerhand, tot op geringe resten, de Joodse bevolking uit Palestina. Wel staat het geestelijk en godsdienstig leven en de studie van de Joodse wetenschap in zekere zin op hoog peil; arbeiden leraren en volk ijverig tezamen; maar stoffelijk treedt grote verarming in.

In de tijd van ± 200—500 n.C. ligt het zwaartepunt nog in het Oosten, in het land van Israël en Babylon. De Misjna, waaraan Rabbi Jehoeda hannasi een groot aandeel had, ± 200 n.C., was een „herhaling" en uitbreiding van Israëls wetten. In de jaren 200—500 werden deze bepalingen nog meer uitgebreid en aangevuld (Gemara), en vormden met de Gemara de Talmud, onderscheiden in een Babylonische en Jeruzalemse. Zij deden de religie van het Jodendom nog vaster zich concentreren om de wet, wettische bepalingen en wetsuitleggingen, zodat het leven van de orthodoxe Jood wordt „gebod op gebod, regel op regel".

4e eeuw n.C.

In Rome was reeds vóór Christus een Joodse gemeente. Keizer Constantijn de Grote (regeerde 308-337) en zijn opvolgers passen op de Joden allerlei uitzonderingsbepalingen toe en persen hen uit. Dit leidde tot een opstand onder Natronai; die onderdrukt werd.

321. Keizer Constantijn gebiedt dat de Joden te Keulen zich niet mogen onttrekken aan het stadsbestuur.

336. Constantijn de Grote bouwt te Jeruzalem de prachtige kerk van het Heilige Graf.[1]

358. Vaststelling van de joodse kalender.

Onder keizer Julianus (of Juliaan) de Afvallige (regeerde 361-363) kwam er even verademing voor de Joden.

363. Keizer Julianus verleent vele Israëlieten het Romeinse burgerrecht en aandeel in het staatsbestuur. Hij wil de tempel te Jeruzalem op een kostbare voet doen herbouwen; doch dit wordt door het uitbarsten van ontzettende vuurvlammen uit de grond verhinderd[1].

384. Vrijheid van godsdienst in Italië.

In de christelijke landen begonnen de onverdraagzaamheid en de kwellingen zodra het christendom macht had gekregen. De bisschoppen (bv. Ambrosius van Milaan, leefde 337-397) zorgden voor uitzonderingsbesluiten en synagoge-verbrandingen. Doch tot Justinianus (627—666) werden ze in hun godsdienstuitoefening niet beperkt.

395-536. Het land Israël onder Griekse heerschappij[1].

5e eeuw

400: Chrysostomus ijvert tegen de Joden.

416: Bisschop Grillus van Alexandrië zorgt voor de verjaging der Joden uit de stad.

418: De Joden in het Rom. rijk verliezen hun recht van burgerlijke en militaire ambten te bekleden.

426: In 426 het „patriarchaat" in Palestina door de Byzantijnse keizers opgeheven

De leraren verzamelden de besprekingen in de Palestijnse leerscholen over de Misjna, rangschikten ze volgens de draad der Misjna en vormden zo de Palestijnse Talmoed. In Babylonië was een sterke Joodse gemeenschap gegroeid, die een eigen organisatie had en in uitnemende verstandhouding tot vorsten en bevolking stond. De grote leraren stichtten er nieuwe bloeiende leerscholen en stonden in geregeld verkeer met de leraren in Palestina. De studie in de scholen, studie, waaraan het volk zelf deel nam, bloeide. Rav/Rab Ashi/Asjie (362—427) begon de overgedragen leerstof te verzamelen en systematisch te rangschikken.

Na zijn dood begonnen ook in Babylonië vervolgingen; vooral door de ontzettende mishandelingen en uitmoordingen onder Piroez (468—486) leden de Joden ontzaglijk. Dadelijk na Piroez' dood, toen rust intrad, voltooide men Rab Asji's rangschikkingsarbeid van de overgeleverde leerstof en sloot het af: de Babylonische Talmoed (± 600).

Theodorik de Grote (475-526) beschermt de Joden.

500 - 1000 n.C.

In de periode van 500—1000 is het lot van de Joden in verschillende rijken zeer onderscheiden. In Rome was reeds vóór Christus een Joodse gemeente; ook in Italië en Spanje en Gallië waren er reeds in de eerste eeuwen der Chr. jaartelling. Wel werden ze door sommige vorsten beschermd, zoals door Theodorik de Grote; doch de Christengeestelijkheid trachtte steeds, vaak met goed gevolg, volk en vorsten tegen hen op te zetten. Synagogeverbrandingen waren heel gewoon; doopdwang en plunderingen eveneens.

In de Germaanse rijken werden zij in het begin der Middeleeuwen zacht behandeld. Van de vervolgingen der latere Katholieke West-Gothen in Spanje werden zij bevrijd door het binnendringen van de Islam, onder welks bestuur zij een periode van hoge bloei beleefden.

Met het gehele cultuurleven verplaatst zich ook de ontwikkeling van het Jodendom meer naar het Westen. In Babylon en Syrië waren zij, onder de heerschappij van de Islam, in gunstiger conditie en genoten groter vrijheid dan in het Byzantijnse rijk. Zij breidden zich uit over Duitsland, Frankrijk, Italië en Egypte.

Van betekenis voor de innerlijke ontwikkeling is de aanraking met de Arabische filosofie en wetenschap, die op het jodendom in deze periode haar invloed doet gelden.

Onder de Arabische heerschappij in Spanje konden ze normaal leven; alle wetenschappen bloeiden onder hen. De grote geleerden waren vaak de eerste staatsdienaren der kaliefen; zoals Joessoef Chasdaj ibn Sjaproet onder Abdarrahman III (912—961) in Cordova. De Talmoed-studie, de Hebreeuwse taalstudie, de Hebreeuwse dichtkunst werden ijverig beoefend, waarbij wij het voor ons merkwaardige schouwspel waarnemen, dat een heftige wetenschappelijke taalkundige strijd tussen twee wetenschapsmannen, Menachem ben Saroek en Doenasj ben Labras, en hun leerlingen, in poëtische vormen gevoerd werden, waarin ze elkaar vaak heftig, maar altijd echt dichterlijk in het Hebreeuws te lijf gingen. 

Na de verovering van Babylonië kon het Jodendom in de studie daar weer tot vroegere glans terugkeren. De schoolhoofden hadden de titel van „Gaon" verkregen en deze tijd is (tot einde 10e eeuw) de tijd der „Gaoniem". De Talmoed werd ijverig bestudeerd, vooral op grond van de mondeling overgeleverde verklaringen. Onder invloed van de strijd in de omgeving kwam ook hier verzet tegen de traditie in verschillende vorm. Doch vooral was van grote invloed het optreden van Anan ben David, de stichter van de secte der Halaïeten. Deze secte verwierp theoretisch alle traditie; hield zich alleen aan de Bijbeltekst; en kwam vaak tot veel strengere wettentoepassingen, dan het traditionele Jodendom ; soms tot onmogelijke consequenties en vanzelf tot letterknechterij. Er ontstonden onder hen van zelf veel ondersecten. Wel nam tengevolge van hun optreden de studie van de Bijbel sterk toe; doch er ontstonden ook sterke richtingen onder hen, die het hele gezag van de Bijbel vernietigden. Verschillende oorzaken hadden mede een ongunstige uitwerking op de geestelijken toestand van de Joden in Babylonië; vooral de twisten omtrent de Gaonaten, de hoogste waardigheden: schoolhoofd te Soera en schoolhoofd te Poembedita. Een grote verandering trad in, toen men Saadja (892—942) in 928 tot hoofd van de school te Soera benoemde. Hij was een Egyptische Jood; wijsgeer, exegeet, Talmoedist, taalkundige. Zijn welverdiende naam had hij verworven door zijn onweerstaanbare bestrijding van het Kareeërs. Door zijn onkreukbare eerlijkheid kwam Saädja al spoedig in botsing met mannen van grote invloed; ten gevolge daarvan bracht hij 6 jaren (932—937) te Bagdad in ballingschap door, in welke tijd hij zich geheel in zijn wetenschap verdiepte en vele werken schreef. In 937 werd hij als hoofd der school te Soera teruggeroepen en bracht onmiddellijk haar oude grootheid terug.

Na zijn dood waren er weinig grote mannen, die hem opvolgden. Alleen de laatste hoofden Bab Sjeriera en zijn zoon Bab Haj (1000—1040) waren mannen van grote betekenis. De eerste had veel van politieke vervolging te lijden ; de laatste schreef belangrijke wetenschappelijke werken. Met zijn dood hield het Gaonaat op. Het Babylonische Jodendom verliest zijn betekenis. Het centrum der Jodenheid verplaatst zich voorlopig naar Spanje. Alleszins wonen nog enige eeuwen lang vele Joden in Babylonië en zijn er nog zeer lang zeer grote gemeenten.

In de laatste eeuwen was de verspreiding van de Joden sterk geworden. Uit het Byzantijnse rijk waren Joden gevlucht naar het land van de Khazaren, een Tataarse stam ten noorden van de Kaspische Zee. De vorst van het land ging (1e helft 8e eeuw) tot het Jodendom over; en langzamerhand volgden zijn onderdanen zijn voorbeeld. Zijn land was een toevlucht voor Joodse vluchtelingen uit de Christelijke vervolgingen. De laatste Khazaren woonden in de Krim; een Russische grootvorst maakte (begin 11e eeuw) een einde aan hun rijk.

In Duitsland waren de Joden als zogenaamde "Kammerknechte" eigendom van de keizer en daardoor veelal veilig, hoewel gedwongen om hoge belastingen op te brengen.

6e eeuw

541. Theodebert beperkt de rechten der Joden te Orleans tegen de huwelijken van Joden met Christenen.

562. Mishandeling van de Joden onder Chilperich. Priscus, een Jood, Muntmeester. Joodse huwelijken moeten in de christenkerken voltrokken worden.

582. Concilie te Orleans tegen de Israëlieten.

584. Bekeringsijver onder Guntram, die in 567 koning van Bourgondië, Marseille en Arles was geworden.

590. Paus Gregorius I klaagt bij Theoderik en Theodebart, dat de Joden ongestoord handel dreven in christenslaven. Gregorius I is de Joden niet ongunstig gezind.

7e eeuw

In Palestina plaatsten de Joden zich wegens de vervolgingen door de Christenen aan de zijde van de Perzische heerscher Chosroe II en hielpen hem in een bloedige oorlog (608—614) Palestina te veroveren.

615. De Frankische koning Chlotarius II ontneemt de Joden alle ambten. Concilie van Parijs. Joden mogen tegen Christenen niet procederen en met dezen geen gemeenschappelijke handel drijven.

Justinianus (627—666) verscherpte de oude drukkende besluiten en begon met het verbieden van allerlei godsdienstvoorschriften en schreef bv. voor, dat de Bijbelverklaringen voor het volk uit de Christelijke vertalingen moest geschieden.

627. Verbod tegen de slavenhandel.

De Perzische veroveraar van Palestina hield zijn beloften aan de Joden niet en teleurgesteld helpen zij Heraclius in zijn strijd (628) om Palestina.

629. De Frankische koning Dagobert zoekt door geheel het rijk de Joden te bekeren. Hij gedoogt weer joodse pachters. Maar alle Joden die geen Christenen wilden worden verdrijft hij uit Gallië. — In de slag bij de stad Khaibar onthoofden Mohammed en zijn volgelingen tussen de 700 en 900 Joodse mannen. De Joden van Khaibar hadden hun vrouwen en kinderen, om hen te beschermen, gestuurd naar al-Katibā en het fort van al-Nizār. In huidige antisemitische leuzen wordt soms naar de slag verwezen, met het dreigement dat Mohammeds leger spoedig weerkomt.

636—1083. Het land Israël onder Arabische heerschappij. Ongeveer 636 veroverden Arabieren het land.

640. de Arabieren veroveren Babylonië, waarna de toestand van de Joden daar beter werd.

689. Onder de West-Gotische koningen leefden de Joden aanvankelijk in Spanje rustig. Maar toen in 689 Reccared op de 3e synode te Toledo het Arianisme voor de Katholieke leer deed wijken, begonnen de uitzonderings- en onderdrukkingswetten.

Een paar keer werden Jodenverdrijvingen en doopdwang, met het stijgen van de macht der Katholieke geestelijkheid steeds sterker; kinderontrukking en goederenconfiscatie — tot eindelijk de Joden de Arabieren (711) als ware levensredders begroetten.

8e eeuw

In de Mohammedaanse staten langs de noordkust van Afrika woonden vele Joden. Velen hunner waren voortreffelijke schrijvers en leraars op algemeen-wetenschappelijk gebied: geneeskunde, sterrenkunde, wijsbegeerte, wiskunde.

Karel de Grote (regeerde 768-814) behandelde en verzorgde de Joden goed, die zich langzamerhand in zijn landen gevestigd hadden; hij stond hun toe, erfvrije goederen te bezitten en beschermde hun handel; reeds toen begonnen zij in de handel gedrongen te worden, vooral ook door de omstandigheid, dat zij in deze oorlogszuchtige tijden de enigen waren, die buiten de legers gesloten waren.

772. Onder de Arabieren in Spanje worden de Joden toegelaten en zeer begunstigd.

9e eeuw

800: Karel de Grote (regeerde als keizer van 800-814) is de Joden gunstig gezind. Scholen, synagogen. Izaäk, afgezant bij de kalief al Raschid. De missi dominici (Inspecteurs in de provincies) zetten de jaarmarkten van zaterdag op een andere dag. De mindere geestelijkheid is onverdraagzaam. Agobardus, bisschop, schrijft tegen de Joden. Onverdraagzaamheid ook in Nederland bij de hoge regering; bij de voornaamste bisschoppen vond men steeds verdraagzame beginselen maar bij de plaatselijke overheden en gewone herders veelal willekeur en vooroordelen.

Karel de Grote verblijft veeltijds te Aken en te Nijmegen, waar vermoedelijk reeds Joden gevestigd waren. Hij voltooit in Nederland de aanneming van de christelijke godsdienst.

807. De kalìf Harun el Raschid stelt de kerk van het Heilige Graf onder het gezag van keizer Karel de Grote[1].

Lodewijk de Vrome (regeerde 814-840) beschermde de Joden.

839: Lodewijk de Vrome begunstigt de Joden en legt de grond tot de latere rijksbescherming, waaronder de Israëlieten door de Duitse keizers geplaatst werden. Lodewijk de Vrome heeft Zedekias tot lijfarts. Hij begunstigt inzonderheid rabbi Domat en zijn kleinzoon Samuël. Hij heeft een Magister Judaeorum, voor het afdoen van rechtszaken waarin Israëlieten gemoeid zijn.

840: De Duitse keizers na Lodewijk de Vrome volgen zijn voorbeeld. Karel de Kale (regeerde 840-877) beschermde de Joden.

Er waren Joden in de voornaamste steden van Duitsland en de Nederlanden. De graven echter mogen hen niet toelaten dan met bijzondere vergunning van de souverein. Zij behoren met lijf en goed de keizer, wat alleszins in hun belang was en tegen velerlei knevelarij waarborgde.

In Frankrijk levert de betrekkelijke rust, waarin de Joden er leven, wetenschappelijke vruchten op. Bijbelcommentaren, Agada-verzamelingen, homiletische werken stammen uit deze eeuwen voor de kruistochten (die in 1096 beginnen). En vooral de grote Talmoed- en Bij-

belverkla

10e eeuw

Na de tijd van Karel de Kale overwon de vervolgingszucht van de 'christengeestelijkheid', en vingen de plunderingen, verdrijvingen, drangdopen enz. aan. Vaak ontdekt men, dat in een stad in een bepaalde tijd Joden gewoond hebben, doordat het bericht van een plundering, moordpartij of verdrijving gevonden wordt. De Joden werden langzamerhand 's keizers eigendom ; hij beschermde hen—in naam — en zij moesten daar zware belastingen voor betalen.

Doch waar zij woonden, richtten zij hun Talmoed-leerscholen in. Beroemd is de Talmoed-school van Rabbénoe Gersjan (± 960-1040), „het licht der diaspora", te Mainz; hij schreef voortreffelijke, bondige commentaren op de Talmoed.

Ca. 1000 - 1200 n.C.

Het tijdvak van ± 1000—1200 wordt gekenmerkt enerzijds door een opleving van het Jodendom, anderzijds door de bloedige vervolgingen, waaraan zij blootstaan. In Spanje woedde de strijd tussen Christenen en Mohammedanen, wat voor de rust van de Joden aldaar niet ongunstig was; ook in het Oosten was de oppermacht van de Arabieren tot de dood van Sultan Saladin in 1193 een periode van rust.

1012. Tijdens het leven van Talmoedgeleerde Rabbénoe Gersjan vond de eerste Jodenvervolging in Duitsland plaats; Hendrik II, bijgenaam "de Heilige", koning van Duitsland van 1002-1024, confisqueerde het vermogen der Joden uit Mainz, die zich niet wilden laten dopen.

Onder de Arabische heersers in Spanje leefden de Joden een normaal leven. Toen na de heftige twisten om de heerschappij Hisjam III, die in 1026 tegen zijn wil kalif geworden was, in 1031 Cordova verliet, was het einde der Omajjaden-heerschappij gekomen en viel Spanje in een aantal emir-staatjes uiteen. Wat de J. bij die oorlogen te lijden hadden, leden zij niet als Joden, doch met de andere bewoners van het land mee. En door de verschillende vorsten werden zij met hun andere onderdanen op één lijn geplaatst. De wetenschappen ontwikkelden zich onder hen. Zij beleven in de komende eeuwen de gouden tijd van de Middeleeuwse Hebreeuwse poëzie in Spanje. In de Talmoedstudie, de wijsbegeerte, de wiskunde enz. brengen zij 'onvergankelijke' werken voort. Velen van hen zijn de eerste staatslieden aan de verschillende hoven, o. a. Samuel ibn Nagdela (overl. 1055).

De eerste veroveringen van de christenen op de Arabieren in Spanje brachten weinig veranderingen in het lot der Joden, want de christelijke koningen hadden hen en hun intelligentie in de strijd tegen de Mohammedanen nodig en lieten hun de praktijk hun burgerrechten.

In de christenheid waakte door de kruistochten helaas een vijandige gezindheid op tegen alle ongelovigen, tegen de vijanden van het kruis van Christus. Deze stemming, hoewel niet de enige oorzaak, is toch niet vreemd aan de Jodenvervolgingen, tijdens verschillende kruistochten in ettelijke Duitse steden ingesteld.

Vanaf de aanvang van de Kruistochten (1096-1271) werd de toestand van de Joden in Europa gevaarlijk. Hevige vervolgingen werden in Frankrijk en Duitsland tegen hen op touw gezet door het opgezweepte volk, inz. bijgelegenheid van de Zwarten Dood (1348-50). De overlevenden werden als verworpelingen bejegend; hun werden afzonderlijke wijken ter bewoning aangewezen (ghetto's), zij werden gedwongen een bijzondere kleding te dragen (spitse hoeden enz.); burgerrecht en grondbezit werden hun ontzegd en zo kwamen zij ertoe door sjaggeren en woekeren in hun onderhoud te voorzien en zoveel mogelijk geld bijeen te schrapen om bij dreigend nieuw onheil niet van middelen ontbloot te zijn. Haat en verachting was allerwege hun deel.

Vermelding verdient uit dit tijdvak de filosoof Maimonides (1135/38 – 1204), onder wiens invloed een pantheïstische, mystieke trek in het Jodendom zich ging aftekenen, die scherp stond tegenover het legalistische en de casuïstiek, en velen bekoorde.

11e eeuw

De Talmoed-studie heeft haar beroemde tijd van „de vijf Izaks": de 11e eeuw. De dichter-famiïie Ibn Ezra uit Granada, de arts, dichter, Talmoedist, wijsgeer Jehoeda Hallewie, de wereldzwerver, exegeet, dichter, taalkundige Abraham Ibn Ezra ( ± 1090—1167), de wijsgeer Abraham Ibn Daud (± 1110—1180) en talloze anderen tonen door hun geschriften de hoogte der geesteswerkzaamheid.

1086. De in 1086 begonnen zegetocht der Almoraviden (regeerden 1040-1147) had voor de Joden bittere gevolgen. Die moslims wilden allen tot de Islam bekeren. Daar zij van de Joden alleen maar de verklaring eisten, dat zij aan Mohammeds zending geloofden en van tijd tot tijd de moskeeën zouden bezoeken, namen velen deze Islam aan. Hun latere volgers eisten echter meer. 1096. Peter de Kluizenaar en Walter Gottschalk gaan ter kruistocht, en dwingen de Joden tot omhelzing van het christendom. De eerste voorloperstroepen onder Peter de Kluizenaar en Wouter zonder Have en andere aanvoerders kenmerkten hun weg door moorden en plunderingen en verkrachtingen. Het doden van een Jood verschafte volgens hen zondenkwijtschelding.

In Frankrijk begon het; doch de Joodse gemeenten te Worms, Mainz, Keulen en zijn omtrek, Trier, Metz en al de gemeenten op hun weg tot in Bohemen toe werden uitgemoord; leven bleef alleen, wie zich liet dopen. Ook in Gelder en Holland werd een bloedbad onder de Joden aangericht.

Toen de Boheemse Joden, na het voorbijtrekken der kruisvaarders, het land wilden verlaten om verdere vervolging te ontgaan, werden zij door hun keizer eenvoudig uitgeplunderd, zodat zij in armoede in het land moesten blijven.

Vinden een deel van de Joden een schuilplaats bij de keizer, op zijn burchten en in zijn steden. Anderen vluchten naar Moravië, Silezië en Polen.

1099. Inname van Jeruzalem door de kruisvaarders onder aanvoering van Godfried van Bouillon, tijdens de eerste kruistocht. Ze richten een slachting onder Joden en moslims aan. Ze drijven alle Joden naar de synagoge en steken die aan alle hoeken in brand.

De grote Talmoed- en Bijbelverklaarder Rasji (Rabbi Sjelomo ben Jitschak) (1040—1105), uit de school van Rabbénoe Gersjam, schonk een bijzondere glans aan het Franse Jodendom geschonken. De eerste kruistocht heeft hij nog beleefd.

12e eeuw 

In de fanatieke oorlogen der Almoraviden (regeerden 1040-1147) en Almohaden (regeerden 1121-1269) in Zuid-Spanje vluchtten vele Joden naar de christelijke landen; vaak juist toen in andere landen van Europa de eindeloos-bloedige gruwelen van de kruistochten op de Joden plaats hadden.

1100. de geldhandel in Nederland is voornamelijk in handen van de Israëlieten.

1105. Rasji de commentator (Rabbijn Salomo Ben Isak) sterft.

De kring van zijn kleinzonen en hun vrienden (12e en 13e eeuw) schept door haar grondige, opbouwend-kritische studie van de Talmoed en Rasji's verklaring een reconstructie vaak van principes, neergelegd in hun „Tosafot" (= toevoegingen), waarnaar men hen „Tosafisten" noemt.

1121. De Joden worden uit Vlaanderen gebannen

1147-1149. Tweede Kruistocht. Een halve eeuw na de eerste kruistocht, die in 1099 eindigde met de verovering van Jeruzalem, hebben de moorden op Joden, tegen den wil van Bernard van Clairvaux — vooral door het ophitsen van Peter van Claguj — weer plaats; hoewel niet in de sterke mate van de eerste kruistocht; vooral de bevolking van Duitsland en Bohemen is bloedig getekend.

1148. Toen de Almohaden in 1148 Cordova en daarna geheel Zuid-Spanje veroverden, was het lot van de Joden daar bezegeld: de synagogen werden verwoest, de scholen gesloten, de Joden vluchtten naar het Noorden.

1160. Gunther van Castillon, domproost te Doornik, schrijft tegen de Israëlieten.

1183. De Joden vinden de ordebrieven uit.

1189-1192. Derde Kruistocht.

1189. Een bloedige Jodenvervolging brak los in Londen, toen Richard Leeuwenhart bij zijn kroning in dit jaar de Joodse afgevaardigden, die hem kwamen huldigen, op aanstoken van de aartsbisschop van Canterbury niet ontving.

En toen hij op kruistocht naar het Heilige land vertrokken was, hielden de moorden op Joden en plunderijen van hun goederen niet op.

1190. Joden in 's-Hertogenbosch mishandeld.

1200 - 1500

In deze eeuwen moeten de Joden veel smaad en vervolging verduren.

Erg was voor hen de ommekeer in Spanje, toen de Mohammedanen daar verdreven en dat rijk de grootste Kath. mogendheid was geworden. Voornamelijk om de door dwang bekeerde Joden te bewaken, werd daar de Inquisitie ingevoerd en na de verovering van Granada (1492) werden zij geheel verdreven; evenzo uit Portugal in 1493.

Uit Spanje werden zij in 1492 verdreven. Veel Spaanse joden kwamen na 1492 terecht in Portugal. Toen ook daar het jodendom werd verboden, vluchtten ze onder meer naar Antwerpen. De uit Spanje en Portugal verdreven Joden vluchtten onder meer naar Engeland en Nederland.

Ook in Duitsland breidden zich de vervolgingen uit. De ijver van de kerk om de Joden tot het Christendom te bekeren, en de positie van de Joden, die vaak een groot economisch overwicht bezaten, werkten samen tot een bemoeilijking en verdrukking van het Jodendom.

Uit Duitsland, Spanje en Frankrijk zochten zij in grote getale een toevlucht Oostwaarts; vooral in Polen en Rusland zetten zij zich neer.

13e eeuw

Onder Jan zonder Land, koning van Engeland 1199-1216, bereikten de kwellingen van de Joden in Engeland hun toppunt. Bovendien golden zij als 's konings eigendom, zodat de burgers, die de koning vijandig gezind waren en zijn eigendom wilden schaden, zich het eerst aan de Joden vergrepen. Emigreren was op straffe van verlies van leven en bezit verboden.

1202: Midden-Oosten getroffen door een aardbeving.

Duitse joden in de 13 eeuw. Ter onderscheiding van andere burgers dragen zij spitse hoeden.

1204: Paus Innocentius III verordent onderscheid in kleding. Hij wil echter de Joden beschermd hebben. Er zijn veel Joden in Brabant. Zij belenen op panden, drijven handel in goud, zilver en edel gesteenten.

1209. 300 rabbijnen uit Frankrijk en Engeland immigreren in het land van Israël.

1215: Het vierde concilie van Lateraan bevestigt de voorschriften van Innocentius III. Op dit Lateraans Concilie onder paus Innocentius III wordt helaas bepaald dat Joden een geel insigne moesten dragen (en ook moslims moesten onderscheidende tekenen gaan dragen)[2]. Het Tweede concilie van Ravenne bepaalt dat er een gele ronde lap op het kleed van de Joden zal gehecht worden. Het Concilie van Vienne voegt er de punthoed (pileus cornutus) bij.

In Nederland zijn de Joden doorgaans met een geel lint uitgemonsterd en dragen een punthoed. Even als de Lombardiers nemen de Joden in Nederland hoge renten en worden wel eens van woekerhandel verdacht.

1254: Lodewijk IX (de Heilige) ijvert tegen de Joden. Enige wagens afschriften van de Talmoed te Parijs verbrand.

1260: Hertog Hendrik van Braband bepaalt bij testament dat alleen eerlijke Joden en Lombardiers in het land mogen blijven Zij die woeker drijven moeten vertrekken.

1270: De Joden in de Lage Landen zweren dat zij alle eerlijke lieden zijn en blijven in Antwerpen, Brussel en Leuven. Hertog Jan I beschermt hen.

1272. Onder koning Eduard I van Engeland (1272-1307) was 't leven van de Joden niet beter dan voorheen. De pauselijke decreten — die echter juist in de Italiaanse republieken het minst opgevolgd werden — maakten alle mishandeling en knechting en beroving en schanddaad tot een Godgevallig werk. De bloedbeschuldiging eiste in de Paasfeesttijd herhaaldelijk bloedige — natuurlijk onschuldige — offers; waar echter juist een pauselijke bul (1247) van Innocentius IV zich tegen verzette.

1290: Uit Engeland worden de Joden verbannen. 15.000 Joden zwerven rond. In Nederland worden er enige Joden opgenomen.

1295: Hertog Jan II van Brabant en Limburg (hertog van 1294-1312) vergunt de Joden het oprichten van openbare geldbanken, een besluit dat hij later 1307 weer intrekt.

Bij gelegenheid van een nieuwe kruistocht geschiedt er nogmaals een Jodenmoord in Brabant. Hertog Jan ll geeft de Joden een schuilplaats op zijn slot te Gemappe en verdrijft de meute die hen kwam belegeren.

14 eeuw

In Rome moeten de Joden speciale belastingen betalen. Ze worden vaak lastiggevallen door straatbendes.[3]

1321: De Joden uit Frankrijk gebannen. In Nederland worden Joden opgenomen. De graaf van Henegouwenen Holland geeft hun een wijkplaats in Mons. Graaf Willem IV is gevader van een gedoopte Jood. Een gedoopte Jood (uit wie de familie de Jeude) wordt lid van de schepenbank te Arnhem.

1347: In Nederland worden de Joden vrij algemeen beschouwd als oorzaken van de toen heersende pest.

1348: Paus Clemens VI beschermt de Joden.

1349: Karel IV vergunt de keurvorsten om buiten hem een toestemming te verlenen tot bescherming der Joden. In Nederland doorkruisen Flagellanen het land en zetten het volk tot nieuwe Jodenmoord aan. De hertog van Gelder krijgt vergunning om de Joden te beschermen. De graaf van Holland en Henegouwen moet dat recht reeds vroeger bezeten hebben, zie het jaar 1321. Nijmegen was een vrije rijksstad en dus de Joden gunstig. Zij hadden er een jodenkwartier. Hans de Jood wordt door de stedelijke regering van Geertruidenberg mishandeld, maar door de hollandse hertog Aelbrecht van Beijeren in het gelijkgesteld. Enige Joden stelen het sacrament des altaars in de Catharijne kerk te Brussel.

1370: het sacrament wordt met priemen doorstoken en bloedt (!). De schuldigen gestraft.

15e eeuw

1417: Menslievende bullen van Paus Martin V. - De Joden uit Braband (Nederland) verdreven. Slechts enige weinigen bleven met vergunning in het land.

1420: De dochter van Hendrik Bor van Eck, een Gelderse jonkvrouw, te Keulen verbrand, omdat zij er een Jood heimelijk gehuwd had.

1443: Joden in Luxemburg betalen een jodentol. — Dat was ook elders en daar lag een zekere vernedering in. Voor het overige werden de Joden door geen zware lasten gedrukt. Voor een vast hoofdgeld van 5 à 7 gulden waren zij vrijwel in alle gewesten van belasting vrijgesteld.

1444: De stadsraad verjaagt de Joden uit Utrecht.

1451: Van Cuza komt te Arnhem de aflaat prediken en verwekt beweging onder het volk, dat weer overslaat tot mishandeling der Joden. De stedelijke regering komt tussenbeide, en beschermt hen, die onder 's keizers hoede zijn. Zij moesten echter het onderscheidingsteken weer aannemen.

1460: Verordening voor de slachters te Arnhem. Op het vlees voor Joden bestemd, moet een geel vaantje geplaatst worden.

1465: Een Jood, dokter Meyer, wordt Christen en krijgt van de Utrechtse stadsregering 1 gulden.

1481: De inquisitie in Spanje. 3000 Joden verbrand, 17.000 gegeseld. - In Utrecht hebben de Joden een klein buurtje, ook nu nog het Jodenrijtje genaamd.

1485: De Joden uit Utrecht verdreven.

1490: Veroordeeling van de Talmoed.

1492. Spanje dwingt de joden zich te bekeren tot het katholieke geloof. Miljoenen joden die zich niet willen bekeren slaan op de vlucht, om te voorkomen dat ze ter dood worden gebracht.

1500 - 1940

De reformatie bracht in de landen waar deze doordrong, voor de Joden enige verlichting; met name in Nederland vonden zij een toevlucht en vrijheid. (Spinoza). Allengs daagde voor hen, althans in West-Europa, een betere tijd, dat zij niet maar werden geduld, doch ook vrijheid genoten.

Evenals in de Christenheid was er in de nieuwe tijd ook onder het Jodendom een sterke afval van het geloof der vaderen. Talloos velen laten de gehechtheid aan de wet van hun God varen, en streven er naar, in ieder opzicht te gelijken op de moderne, van de Christelijke religie vervreemde mens.

Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw was een sterke opleving van het nationaal besef bij de Joden te bespeuren. Onder de invloed van de druk, waaronder zij vooral in het Oosten van Europa verkeerden, wenkte velen opnieuw het ideaal van het oude land der vaderen. Een sterke drang naar kolonisatie in het historische thuisland viel waar te nemen. De hoop herleefde onder de Joden van een herstel van hun volksbestaan in het aan Abraham en zijn nageslacht beloofde land. Ten dele ging dit om buiten alle religieuze aspiratie; maar anderdeels werkte hierin ongetwijfeld nog het besef na van de betekenis, die in de geschiedenis der heilsopenbaring het oude volk van Gods verbond heeft gehad.

1555. De leefruimte in Joden in Rome is beperkt tot een getto, dat is een krappe, onhygiënische wijk.[3]

16e eeuw

Joden uit Spanje en Portugal emigreren naar het land van Israël.

1585. Spaanse troepen veroveren Antwerpen. Veel Sefardische joden wijken uit naar Nederland.

17e eeuw

1603. In 1603 zochten zeer veel Portugese Joden in Nederland een toevlucht; evenals hun Duitse geloofsgenoten vonden zij in de lage landen een rustige woonplaats en Nederland voer daar wel bij, daar de Joden een rustig, sober en nijver deel van de Nederlandse bevolking vormden en voor Nederland nieuwe bronnen van welvaart openden (de handel op de Levant in de 17e eeuw; de diamantslijperij).

1625. Paus Urbanus VIII verordent dat Joden in Rome begraven moeten worden in ongemarkeerde graven en beveelt dat reeds bestaande (gemarkeerde) grafstenen worden verwijderd of vernietigd. Het verbod is een van de vele beperkingen die de pausen opleggen aan de oudste Joodse gemeenschap in Europa.[3]

1648-1656. Acht jaren van terreur jegens het Poolse Jodendom. Het bloeiende joodse centrum in Polen wordt vernietigd. Het aantal vermoorde Joden wordt geschat op driehonderd tot vijfhonderdduizend. Bijna zevenhonderd gemeenten worden uitgeroeid of bestaan nog slechts uit enkele overlevenden. Dit lijden overtreft verre dat gedurende de kruistochten, de tijden van de ‘zwarte dood’, of de rampen in Spanje.[4] Er komt een vluchtelingenstroom van Oost- naar West-Europa op gang. In Oost-Europa woonden toen honderdduizenden Joden. Polen was gedurende lange tijd het toevluchtsoord van de uit Midden-Europa verdreven Joden, maar sinds 1648 keren de Joden terug naar het Westen.

1648/49. In de Oekraïne en aangrenzende Russische gebieden worden tienduizenden Joden afgeslacht door de Kozakken, in verband met een opstand tegen de Poolse overheersing, omdat Joden tolgaarders waren voor de Poolse koning en adel. Het is een van de meest traumatische gebeurtenissen in de geschiedenis van de Israëlieten na de verwoesting van de tweede tempel.[4]

1651. In oktober breng het Poolse leger de Kozakken bij Berestetsjko een beslissende nederlaag toe. Met de Kozakken wordt een vredesverdrag gesloten. Het wordt de Joden toegestaan zich weer te vestigen in de kozakkengebieden. De rust was van korte duur.[4]

1654. In de zomer dringen Moskovitische troepen en Kozakken Wit-Rusland en Litouwen binnen. ‘Voor Rusland en voor het ware geloof!’ luidt hun strijdkreet. De Russische bevelhebbers jagen de Joden overal voor zich uit.[4]

1655. In augustus wordt Wilna, de hoofdstad van Litouwen, veroverd. De meeste Joden zijn reeds gevlucht.[4] — De Zweden vallen het Poolse rijk binnen.

1656. De Zweden bezetten voor de lente van 1656 geheel Groot- en Klein-Polen. Zij laten de Joden met rust. Wanneer de Polen de Zweedse troepen terugwerpen, pakken de horden ook de Joden aan. Men beschuldigt hen ervan gemene zaak met de Zweden te hebben gemaakt. In vele steden worden Joden gemarteld en gedood.[4]

1700. Rabbi Jehuda HeHasid en zijn leerlingen emigreren van Polen en Duitsland naar het land van Israël.

18e eeuw

In Duitsland kwam eerst door de verlichtingsperiode van de 18e eeuw een ommekeer in het lot der Joden, mede door het optreden van Mozes Mendelssohn en van Lessing.

1723. In Engeland ontvangen de Joden het recht grondeigendom te verwerven.

1759. Midden-Oosten getroffen door een aardbeving.

1769. De Joden in Nederland krijgen burgerrecht. Vóór die tijd leefden zij nog onder beperkende bepalingen. In Drenthe bijv. vergunde men een Jood geen nachtverblijf.

1777. Joden uit Rusland emigreren naar het land van Israël.

19e eeuw

In de meeste Europese landen dagtekent de emancipatie der Joden uit de nieuwere tijd.

1808-1812. Leerlingen van de Vilna Gaon in Litouwen emigreren naar het land van Israël.

1814. Bij de grondwet van 1814 zijn de Joden geheel en al met de overige burgers gelijkgesteld.

1818. Jeruzalem telt 20.000 inwoners: 5.000 moslims, 5.000 christenen en 10.000 Joden.

1831. In Frankrijk wordt de emancipatie van de Joden voltooid.

1833. in Engeland worden de Joden tot de advocatuur toegelaten.

1834. Er breekt een opstand van Arabische boeren uit tegen de Egyptische dienstplicht en belastingheffing voor Arabieren in Palestina. Meer dan 40.000 Arabieren uit Samaria en Hebron trekken Jeruzalem in en plunderen de stad gedurende vijf tot zes dagen. Vele joden werden vermoord en hun vrouwen en dochters geschonden. De Egyptische generaal Ibrahim Pasha herovert de stad met 5000 soldaten en herstelt de orde. De generaal neemt Nabloes in, waar hij de bevolking ontwapent en 15.000 geweren in beslag neemt. Daarna trekt hij in augustus naar Hebron, waar hij de Arabische opstandelingen aanvalt, alsook de Joden. Zijn soldaten doden alle moslimbewoners die ze kunnen vinden. Sommige moslims vluchten naar de Joodse wijk, maar ook daar komen de soldaten en plunderen huizen en synagogen van Joden.[5]

1837. Galilea getroffen door een zware aardbeving met een kracht van 6.5 (schaal van Richter), die zes tot zeven duizend mensen het leven kost. — In Spanje worden de Joden sedert 1837 weer toegelaten.

1845. in Engeland worden de Joden toegelaten tot de waardigheid van alderman,

1848. In Denemarken hebben de Joden sinds 1848 burgerrecht

2e helft van de 19e eeuw. In deze tijd ziet het land van Israël vele zendelingen, avonturiers en toeristen uit de Verenigde Staten. Het bezoek wordt bevorderd door de uitvinding van de stoomboten en de fotografie. Foto's wekten belangstelling.

In de 19e eeuw ontstond er onder seculiere Joden van Oost-Europa een een streven naar het stichten van een nationale Joodse staat. Dit 'zionisme' was een antwoord op enerzijds de voortdurende antisemitische verdrukking en vervolging waaraan Joden in Europa blootstonden en anderzijds de angst voor het verdwijnen van de Joodse cultuur. Onder invloed van de verlichting pasten steeds meer Joden zich aan de niet-Joodse cultuur aan. Het zionisme was sterk geïnspireerd door het nationalisme en de romantiek, stromingen die gedurende de 19e eeuw in zwang waren.

1858. In Engeland worden de Joden toegelaten tot het Parlement.

1860. Algerijnse stammen verhuizen massaal van Damascus naar Safed[6]. — De eerste joodse kolonisten verlaten de veilige muren van Jeruzalem om nieuwe joodse wijken te bouwen.

1866. een grote Amerikaanse kolonie vestigt zich in Jaffa. Het werd de Amerikaanse Adams kolonie genoemd. De heer Adams bezat geen eigendomsbewijzen; noch waren de kolonisten, die veel gekocht hadden, voorzien van de nodige documenten. Het beste en het grootste deel van het land dat zij hadden gekocht raakten zij kwijt.

1871. Het maandschrift De Katholiek bericht over het getal der Joden: "Volgens eene met zorg op gemaakte statistiek bedraagt het tegenwoordig getal Joden over de gansche wereld in ronde cijfers ruim 6,800,000 Hiervan leven er in Europa ruim 4,920,000 in Afrika 1,000,000 ín Azië 470,000 in Amerika 400,000 en in Australië 10,000."[7]

In Duitsland verkrijgen de Joden algehele gelijkstelling door de wetgeving van het Duitse Rijk van 1871, en nog werden zij tot aan het begin van de Eerste Wereldoorlog feitelijk uit bepaalde betrekkingen geweerd, bijv. uit het officierskorps.

Over de geschiedenis van Israel van 1878 tot en met 1948, vanuit een Palestijns gezichtspunt: video (10 minuten, Engels, Youtube)

1881. Kief-pogrom. Op 26 april begint in de Russische stad Kiev een pogrom die drie dagen aanhoudt. Hij verspreidt zich naar dorpen in de omliggende regio. De pogroms gaan de hele zomer door en verspreiden zich over het grondgebied van het huidige Oekraïne. Het sporadische geweld duurt tot de winter. De pogrom in Kiev wordt beschouwd als de ergste van de pogroms die in 1881 door het zuidwesten van het keizerlijke Rusland raasden. De directe aanleiding voor de pogrom in Kiev, net als op andere plaatsen, was de moord op tsaar Alexander II op 1 maart 1881, waarvoor de aanstichters de Russische joden de schuld gaven. De Zuid-Russische Arbeidersunie droeg bij aan de verspreiding en voortzetting van het geweld door het drukken en massaal verspreiden van een pamflet met de tekst:

Broederwerkers. U slaat de Joden, maar zonder onderscheid. Men zou de Jood niet moeten slaan omdat hij een Jood is en op zijn eigen manier tot God bidt - inderdaad, God is één en dezelfde voor allen - in plaats daarvan zou men hem moeten slaan omdat hij de mensen berooft, hij zuigt het bloed van de werkende man.[8]

Aanslag op een Jood te Kiev, in tegenwoordigheid van militairen, 1881.

In dit jaar 1881 beginnen Joden uit Jemen terug te keren naar het land van Israël.

1882-1903. Eerste Aliyah: eerste grote immigratiegolf van Joden. Eerste grote emigratiegolf van Joden uit Rusland naar het land van Israël. — Stichting van de stad Rishon Le Zion (= Eerst naar Sion) door tien Russische joodse immigranten die 835 hectare land kochten. In 2019 was de stad in grootte de vierde van Israël.

1890. Stichting van de nederzetting Rehovot door Poolse Joden op braakliggende grond, gekocht van een Arabische christen. De gemeenschap zal uitgroeien tot 3.193 bewoners in 1931 en 132.671 bewoners in 2015.

1892. De eerste trein rijdt van Jaffa naar Jeruzalem.

1897. Eerste internationale zionistische congres in Basel. De jonge Joodse journalist Theodor Herzl, die het congres organiseerde, gaf het verlangen en de beweging tot terugkeer naar het historische thuisland een naam: Zionisme. Hij vond dat een volk alleen op zichzelf moest vertrouwen. Hij had een visie en een plan om de oude droom van terugkeer te verwezenlijken.

1898. De Duitse keizer brengt een bezoek aan het land van Israël.

Zie ook

Bronnen

Geschiedenis van Israël, artikel op Wikipedia.nl, geraadpleegd op 1 okt. 2016. Enige tekst hiervan is verwerkt.

Oosthoek's geillustreerde encyclopaedie (Utrecht: A. Oosthoek, 1925-1934) s.v. Joden. Tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 4 april 2024.

P.M. Wink, Geïllustreerde encyclopedie (Tweede, vermeerderde druk. Zaltbommel: 1916-1917) s.v. Joden. Tekst hiervan is verwerkt op 28 dec. 2016.

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6 J.H. van Dale, Beknopte aardrijkskunde van Palestina, gevolgd door eene tijdtafel der bijbelsche geschiedenis: ingericht voor scholen en catechisatiën. Oostburg: A.J. Bronswijk, 1868, blz. 45.
  2. Enige tekst overgenomen van http://nl.wikipedia.org/wiki/Jodenhoed, geraadpleegd 24 mei 2015. 
  3. 3,0 3,1 3,2 Recent blootgelegde Joodse graven in Rome, getuigen van vervolging van de gemeenschap, nieuwsbericht op Brabosh.com, 23 juni 2018.
  4. 4,0 4,1 4,2 4,3 4,4 4,5 Kozakkenleider Bogdan Chmielnicki slacht in 1648/49 tienduizenden Joden af in de Oekraïne, Brabosh.com, 21 sept. 2018.
  5. https://elderofziyon.blogspot.com/2020/08/during-1834-peasants-revolt-in.html
  6. Joan Peters, From Time Immemorial (1984). Aangehaald in: Abbas: ‘De arabieren werden in 1948 niet verdreven maar vluchtten vrijwillig weg’, Brabosh.com, 1 jan. 2018.
  7. De Katholiek; godsdienstig, geschied- en letterkundig maandschrift, zestigste deel, 1871, blz. 240
  8. Kiev pogrom (1881), op: en.wikipedia.org. Enige tekst hiervan is vertaald en onder wijziging verwerkt op 23 dec. 2021.