Bethel

Uit Christipedia

Bethel (ook gespeld BetelBeth-El; Hebreeuws voor Huis van God) is de plaats in het gebergte van Efraïm waar Jakob, weggezonden naar Paddan-Aram en op de vlucht voor zijn tweelingbroer Esau, in een droom een ladder op de aarde zag die tot aan de hemel reikte. Engelen van God gingen de ladder op en af en bovenop de ladder stond God, die Jakob een belofte deed. Daarom gaf Jakob deze plaats de naam ‘Huis van God’ (Bethel). De plaats was hem een poort van de hemel.

Ligging van Bethel (Luz), 17 km boven Jeruzalem

De gebeurtenis te Bethel wordt verhaald in Genesis 28:

Ge 28:12 En hij droomde; en ziet, een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan den hemel raakte; en ziet, de engelen Gods klommen daarbij op en neder. Ge 28:13 En ziet, de HEERE stond op dezelve en zeide: Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham, en de God van Izak; dit land, waarop gij ligt te slapen, zal Ik aan u geven, en aan uw zaad. Ge 28:14 En uw zaad zal wezen als het stof der aarde, en gij zult uitbreken [in] [menigte], westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. Ge 28:15 En zie, Ik ben met u, en Ik zal u behoeden overal, waarheen gij trekken zult, en Ik zal u wederbrengen in dit land; want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik zal gedaan hebben, hetgeen Ik tot u gesproken heb. Ge 28:16 Toen nu Jakob van zijn slaap ontwaakte, zeide hij: Gewisselijk is de HEERE aan deze plaats, en ik heb het niet geweten! Ge 28:17 En hij vreesde, en zeide: Hoe vreselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels! Ge 28:18 Toen stond Jakob des morgens vroeg op, en hij nam dien steen, dien hij tot zijn hoofdpeluw gelegd had, en zette hem tot een opgericht teken, en goot daar olie boven op. Ge 28:19 En hij noemde den naam dier plaats Beth-el; daar toch de naam dier stad te voren was Luz. Ge 28:20 En Jakob beloofde een gelofte, zeggende: Wanneer God met mij geweest zal zijn, en mij behoed zal hebben op dezen weg, dien ik reize, en mij gegeven zal hebben brood om te eten, en klederen om aan te trekken; Ge 28:21 En ik ten huize mijns vaders in vrede zal wedergekeerd zijn; zo zal de HEERE mij tot een God zijn! Ge 28:22 En deze steen, dien ik tot een opgericht teken gezet heb, zal een huis Gods wezen, en van alles, wat Gij mij geven zult, zal ik U voorzeker de tienden geven! (SV)

Het huis van God op aarde, de poort van de hemel, werd in verband gebracht met Jakob, de stamvader van Israël. God noemt zich later “de God van Bethel” (Gen. 31:13).

Na zijn terugkeer uit Paddan-Aram vestigde Jakob zich aanvankelijk te Sichem. Maar God zond hem van daar weg naar Bethel. Hij noemt de plaats ditmaal 'de God van het Huis van God' (El Beth-El), "want God was hem aldaar geopenbaard" (Gen. 35:7). Daarna verscheen God hem wederom en zegende hem. God gaf hem wederom de naam Israël en de belofte van een talrijk nageslacht en van het land. Nadat God was opgevaren, stelde Jacob een opgericht teken, waarover hij een drankoffer en olie uitgoot. Hij noemde de plaats weer 'Bethel'.

De oude naam van de plaats was Luz (Gen. 35:6). In het boek Jozua worden Bethel en Luz onderscheiden.

Joz 16:2 En het komt van Beth-el uit naar Luz; en het gaat door tot de landpale des Archiets, tot Ataroth toe; (SV)

Luz is de naam van de stad, Bethel de naam van het heiligdom, de plaats waar Jacob een altaar bouwde. Vóór Jacob had Abram ten oosten van Bethel, tussen Bethel en Ai, een altaar gebouwd (Gen 12:8; Gen 13:3-4).

Ge 12:8 En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beth-el, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-el tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde daar den HEERE een altaar, en riep den Naam des HEEREN aan. (SV)

De profeet Samuël sprak recht te Bethel (1 Sam. 7:16). Er was later een profetenschool (2 Kon. 2:3).

Na de deling van het koninkrijk Israel koos de goddeloze koning Jerobeam de plaats uit voor zijn heiligdom (1 Kon. 12:29). Hij stelde hier en in de stad Dan een gouden kalf op. Zo werd de plaats 'Huis van God' (Hebr. Beth-El) een 'Huis van Nietigheid' (Hebr. Beth-Aven), omdat een afgod een nietig ding is en afgodendienst ijdelheid en vergeefse dienst is.

Ruïne van Jerobeams tempel te Bethel

Amazia, priester te Bethel, noemde Bethel ‘het heiligdom van de koning’ (Jerobeam) en ‘het huis van het koninkrijk’ (tienstammenrijk). Hij zond de profeet Amos vandaar weg naar Juda (Am. 7:13).

God kondigde door de mond van de profeet Amos (8e eeuw v.Chr.) aan dat hij bezoeking zou doen over de afgodische altaren van Beth-el.

Am 3:13 Hoort en betuigt in het huis Jakobs, spreekt de Heere HEERE, de God der heirscharen; Am 3:14 Dat Ik, ten dage als Ik Israëls overtredingen over hem bezoeken zal, ook bezoeking zal doen over de altaren van Beth-el; en de hoornen des altaars zullen worden afgehouwen, en ter aarde vallen.  (SV)

De vervulling van deze bedreiging begon in 724 v.C. bij de verovering van Samaria door de Assyrische koning Salmanassar (2 Kon. 17:5 vv.).

Bethel komt, volgens de meeste geleerden, overeen met het huidige Palestijnse dorp Betin (Beitin) op de Westelijke Jordaanoever, 17 km ten noorden van Jeruzalem. In de nabijheid ligt de tegenwoordige joodse nederzetting Beit El[1]. Een andere mening vereenzelvigt Bethel met El-Bireh[2].

Meer informatie

2015 Joel Kramer Episode 2 bethel. Youtube.com: Eric Johnson, 31 mrt 2015. Duur: 22 min. 35 sec. Archeoloog Joel Kramer vertelt te Bethel over het oudheidkundige onderzoek van de plaats.

Bronnen

  • C.N. Impeta, Kok’s Encyclopedie van de Bijbel, s.v. Bethel. Kampen: Kok, 1962.
  • Frithiof Dahlby, Bijbels Woordenboek, s.v. Bethel. Baarn: Bosch & Keuning.

Voetnoten